Carrera Cup Benelux-kampioen Loek Hartog (l.) en Porsche-icoon Gijs van Lennep in gesprek. (Foto: Rebocar/R. de Boer)
Twee generaties Nederlandse Porsche-coureurs. Ze schelen zestig jaar. De ene een tweevoudig winnaar van de 24 Uur van Le Mans, winnaar van de Targa Florio en met nog tal van andere successen op zijn naam, met legendarische Porsches als de 906, 908, 917, 936 en Carrera RSR. De andere als kersvers kampioen in de Porsche Carrera Cup Benelux, smaakmaker tijdens de internationale Porsche Cup-race in het voorprogramma van de 24 Uur van Le Mans en, naar eigen zeggen, “klaar voor de wereldtop” in de Porsche Mobil 1 Supercup. Vierenzestig.nl bracht Gijs van Lennep (78) en Loek Hartog (18) bijeen voor een gesprek.
Directe aanleiding voor de ontmoeting tussen de twee generaties Nederlandse Porsche-coureurs is de speciale versie van de Porsche 911 Carrera S als hommage aan Gijs van Lennep, die Pon Porsche Import bij Porsche Exclusive Manufaktur liet realiseren. Het idee om met deze auto bij Gijs van Lennep op bezoek te gaan, lag uiteraard voor de hand, terwijl Loek Hartog meteen enthousiast reageerde op het voorstel om bij dit bezoek aanwezig te zijn. “Lijkt me geweldig”, aldus Hartog, die tot dusver Van Lennep alleen vorig najaar een keer kort ontmoette in het hotel aan het ontbijt in Stuttgart, de ochtend na de jaarlijkse ‘Night of Champions’ van Porsche Motorsport.
“Gefeliciteerd met het kampioenschap”, begroet Van Lennep Loek Hartog. “Je hebt mooi gewonnen dit jaar! Hoeveel races waren het?” “Uiteindelijk vier weekeinden van twee races in de Porsche Carrera Cup Benelux”, antwoordt Hartog, “maar daarnaast waren voor mij vooral ook de weekeinden bij de Supercup in Spa en de internationale Carrera Cup-race in het voorprogramma van de 24 Uur van Le Mans erg belangrijk. In die race, met 52 auto’s, heb ik een halfuur lang aan de leiding gereden, in de regen. Toen was er een heel rare situatie, Larry (ten Voorde, red.) en ik waren aan het vechten voor de leiding en op het moment dat wij de eerste chicane op de Hunaudières uitkomen, zien we in de verte alleen maar gele lichten, wat duidde op een ‘slow zone’, dus wij gingen beide in de remmen, maar juist op dat moment ging alles in de verte weer op groen, dus terwijl wij nog aan het vertragen waren, ging alles achter mij er voorbij, waardoor ik zesde lag en geen kans meer maakte om te winnen. Het regende, er was zoveel olie… Heb je wel eens regen meegemaakt op Le Mans?”
“Alles meegemaakt op Le Mans”
“Ik heb alles meegemaakt op Le Mans”, lacht Van Lennep. “Het gaat er natuurlijk vooral om dat je geen fouten maakt, maar dat gebeurt iedereen wel eens een keer. Ik heb één keer een 917 kapot gemaakt. De enige keer, in 23 wedstrijden… De 500 kilometer van Montlhéry. Daar was een chicane gemaakt na de banking. Die banking gebruikten we natuurlijk niet helemaal, we gingen er een klein stukje schuin op en dan er weer af, en dan was er een chicane uit strobalen. Het wegdek was slecht, en middenin zat een hobbel. Dat weet je na zoveel ronden, maar we schakelden terug naar één, er zaten maar vier versnellingen op, die 4,5 liter, en dan schakelde je in de chicane alweer naar twee. Nou ja, toen ging ik net door die hobbel heen, en toen miste ik die tweede versnelling. Jiiiinnggg…. Toen stond ‘ie op 9.000. Kijk, als hij heel kort even op 8.5, 8.6 stond, dan ging het misschien nog net goed, maar hier ging er een klep krom, die stootte tegen de zuiger, boem, kapot. Jammer! Hetzelfde verhaal hadden we in 1971 in Barcelona, de laatste race, met Derek Bell. En wat zet Derek Bell in zijn boek? Dat hij slechte benzine had! Nou, ik weet zeker dat het hem gebeurd is, want ik weet ook zeker dat ík het niet gedaan heb. Toen hadden we echt moeten winnen, maar toen liep hij ook op zeven cilinders. Ook een klep krom, gewoon omdat hij hem overtoerd had. Niet bij mij, maar bij hem, maar hij hield het op slechte benzine. Maar goed, toen wonnen we de week erop in Montlhéry wel, de allerlaatste wedstrijd van de 917. Dat was leuk, dat ik toen bij Wyer mocht rijden.”
“Ik kan er urenlang naar luisteren!”
Heb jij wat met autosporthistorie, vind jij het interessant, vragen we aan Loek Hartog. Die reageert meteen: “Ik vind het geweldig! Natuurlijk kun je niet terug in de tijd, maar ik heb er enorm veel respect voor, wat die mensen toen allemaal deden. Zulke verhalen, daar kan ik urenlang naar luisteren! Dat vind ik tien keer mooier dan wat er tegenwoordig gebeurt.” “De concurrentie is nu denk ik wel veel groter”, zegt Van Lennep. “Wij voelden dat in die tijd niet zo. Ja, ik reed tegen Neuhaus in de Interserie. En dan was het conditioneel ook nog behoorlijk zwaar met zo’n 917, vijftig rondjes op de Norisring, in de hitte, dertig graden… Dan kon je ook bijna niet uit de auto komen! Dat is één ding, als ik het zou overdoen. Ik was super taai, kon Le Mans rijden, geen probleem, maar als je ziet hoe die jongens tegenwoordig uit een Grand Prix-auto stappen nadat ze vier, vijf g op hun donder hebben gekregen, dat is toch wel een verschil. Ik had echt een rode kop als ik eruit kwam! We deden wel wat aan conditie, natuurlijk. Ik liep hard, we hadden een fysiotherapeut, liet me masseren, halters, alles, maar het was tweeënhalf, drie g, maximaal. En dat is nu wel anders. Ik heb veel respect voor de moderne rijders.”
“Kijk, nu zit Loek hier”, vervolgt Van Lennep, “maar het is mooi hoe breed de Nederlandse autosport is geworden. In onze tijd, wat was er nou helemaal? Hezemans, Slotemaker, maar ook allemaal net-aan, en ik-zei-de-gek, maar wat hadden we dan nog? En nu rijden we bijna in alle klassen vooraan mee. Formule 2, Formule 3, Porsche Cups, overal rijden we mee voorop. Daar gaat het om: als je mee voorop rijdt, dan heb je kans om te winnen, niet als je eervol 18e wordt. En LMP2, Ho Pin Tung strijdt mee om de klassezege, Job van Uitert. Als ze maar niet gaan zeggen: ‘Ik heb Le Mans gewonnen’. Dat hoor ik zo vaak! Maar dan heb ik drie keer Le Mans gewonnen. Daar kan ik niet tegen, ik ben iemand van de realiteit. Ik heb twee keer Le Mans gewonnen en één keer de GT-klasse gewonnen, maar toen was ik vijfde overall. Dat zeg ik er altijd bij. En dan rijden er 13 Porsches mee, en daarvan word ik dan eerste. Maar als je de LMP2-klasse wint, dan heb je niet Le Mans gewonnen. Dan heb je de LMP2-klasse gewonnen. Je wint alleen overall!”
Mechanische kennis
Loek Hartog snijdt een ander onderwerp aan: “Wat ik graag zou willen weten, hoe je daarnaar kijkt: er zijn een heleboel jongens die in de formulewagens zitten, of op hoog niveau karten, die helemaal geen mechanische kennis hebben. Die kunnen niet zelf een kart demonteren of een blok uit elkaar halen.” “Dat vind ik een drama”, antwoordt Van Lennep. “Ik was twaalf of dertien, en toen voerden we al Mosquito-motortjes van 38 cc op, die trokken we uit elkaar, van alles. Met de bromfietsen gingen we ook al hard de hoek om. Iedere keer zo’n pleintje rond, steeds harder, tot we onderuit gingen. Maar ik was een behoorlijke techneut, ja. Ik hielp ook jongens om een Porsche-motor in een Kever te zetten. Ik wist precies hoe het werkte en ik kan nu nog overal aan schroeven en doen, op m’n ouwe dag.”
“Wat ik ook zie”, vervolgt Van Lennep, “is ook techniek, maar dan de techniek van het rijden. Kijk, als je achterstevoren gaat, dan ga je achterstevoren, dat gebeurt. Maar als ik de voorwielen niet snel genoeg zie tegensturen, dan denk ik: ‘Je moet eens een keer naar de slipschool!’ Wij trainden met een Porsche 911 van Ben Pon, in ’63, ’64, als het drijfnat was. En dan niet gewoon driften, nee, tot aan de aanslag, en dan het gas erop houden, maar ook gewoon Bos Uit, met 120, 130! En als je voelde dat je net één graadje te ver ging, dan de koppeling intrappen, zodat je net nog een beetje grip had. Kijk, tegensturen is niks spannends aan, maar op tijd insturen, dát is de kunst! Dat je niet in de tweede slip achterstevoren gaat. Het oude verhaal van Rob Slotemaker, maar wij deden niks anders! Maar sommigen snappen dat tegensturen niet eens! Die glijden zomaar stom de grindbak ik, die wielen bewegen zich nooit! Dan probéér je het niet eens… Hoe kan zo iemand een licentie hebben?”
“Als de politie zo ver was, waren wij al lang weer thuis!”
Van Lennep zit duidelijk op zijn praatstoel. “Blijven oefenen, dat is belangrijk”, benadrukt hij. “Zo deden wij het ook. ’s Nachts, als het geijzeld had, de Hunserug op. Dan moesten we door het gras, anders kwam je met zo’n Kever niet boven. En dan vier kilometer lang driften. Dat was mooi! Of die 360-graden-slips die we geleerd hadden. Links, rechts, handrem, hup, terug en recht. Dus de volgende vraag was of we er twee konden maken. Op de boulevard, want toen had je nog een brede boulevard, parkeerplaatsen ernaast. Wij ’s avonds laat, half elf, elf uur, na de ijzel, de boulevard op. Hoe hard moeten we dan rijden? Kilometer of zestig. En verdomd, het lukte. Ruimte zat! Zouden we er niet drie kunnen? Dus weer helemaal richting Bloemendaal, want dan moesten we misschien wel 90 rijden. En hup, daar gingen die lichten weer in de rondte. Maar dat kreeg de politie in Zandvoort dus ook in de gaten, dus daar kwamen ze aanrijden met hun Opel Kadett. Wij lichten uit, heel voorzichtig wegrijden, ik woonde toen in Aerdenhout, maar tegen die tijd dat die jongens zo ver waren, over die gladde boulevard, waren wij al lang weer thuis! Maar goed, de essentie hiervan: ‘car control’, dat is ook techniek. Al die jongens die driftcurussen doen: hartstikke nuttig, daar leer je wat van. Niet zozeer dat je beter leert racen, maar dat je fouten kunt corrigeren, van jezelf of als een ander in de fout gaat, een oliespoor, noem maar op.”
Hoe zit dat bij Loek Hartog? “Ik zit in de auto sinds ik 13 was”, zegt hij. “Het is er niet helemaal met de paplepel in gegoten, want we konden het ons niet veroorloven om ergens een autootje neer te zetten waarmee ik altijd kon rijden, maar vanaf dat ik 13 was ben ik al bezig met de rensportschool en sinds ik 14 of 15 was geef ik daar al les. En dan begint dat met pleintjes driften en ernaast zitten om te coachen. Dat is heel nuttig, want je ziet al heel snel wat mensen fout doen en daar leer je zelf ook weer van. Om die reden ging het bij mij ook snel: ik heb misschien niet zoveel natuurlijk talent, maar kan wel heel snel dingen absorberen. Zien wat andere mensen fout doen en dan weten wat je zelf moet voorkomen. Het meeste lol heb ik in een oud BMW’tje dat misschien nog 200 Euro waard is, waar je alles mee kunt.”
En hoe is het met Hartogs technische kennis gesteld? “Ik vind het lastig om te begrijpen wat er precies in de motor omgaat. Mijn focus is meer gericht geweest op de wagenbeheersing, het sneller worden, en dan meer het technische uit gaan pluizen. Daar zit ik nu middenin. Volgend jaar gaan we met de nieuwe 992 rijden als Cup-auto en het is ook echt mijn doel, ongeacht het team waarvoor ik ga rijden, dat ik een week intern ga en samen met de jongens in de werkplaats dat hele ding uit elkaar te halen en weer in elkaar te zetten, om precies te begrijpen hoe het pakket is.”
Hartog: “Heel goede band met mijn engineer”
“Heel goed”, reageert Van Lennep. “Als je weet hoe het werkt, kun je ook je auto beter afstellen. Althans, je kunt vertellen tegen de engineer wat je denkt dat ze zouden kunnen doen, om de handling te verbeteren. Wij deden dat bij Porsche vroeger tegen Norbert Singer: ‘Zouden we niet een beetje met de stabilisator zus, of hier een beetje zo’, en dan deed hij, wat hij dacht dat goed was, wat natuurlijk niet altijd was wat wij voorstelden, maar dat geeft ook niet, want zij hebben de kennis.” “Inderdaad”, haakt Hartog in. “Dat heb ik dit jaar wel ervaren: ik heb echt een heel goede band met mijn engineer, Patrick de Groot, die is kwalitatief net zo sterk op technisch gebied als dat ik met rijden ben. Die samenwerking is heel belangrijk, want zo kom je samen verder, maar tegelijkertijd moet ik me niet bemoeien met wat hij aan het doen is en hij moet zich niet bemoeien met hoe ik rijd, maar ik moet wel met hem communiceren, zodat hij begrijpt wat ik voel, en hij moet ook zijn inzichten met mij delen, zodat ik er ook weer over na ga denken. Die balans zoeken en vinden, dat is heel belangrijk.”
“Rückversuch”
Van Lennep reageert met een voorbeeld uit zijn eigen ervaring: “Toen we bij Porsche de 911 RSR ontwikkelden, begin 1973, hadden we een tiendaagse test op Paul Ricard. Elke dag van negen tot vijf rijden, tot je er helemaal gek van werd. Tegenwoordig gebeurt dat bijna niet meer, want er is nauwelijks testtijd meer, maar toen hadden wij nog wel alle tijd. Dus hoe ging dat: rijden, rijden, rijden, een tijd zetten, meestal drie rondjes, en dan hadden ze een testprogramma. Dus dan zetten ze er wat op, of ze haalden er iets af, maar zonder te zeggen wat er veranderd was. En dan weer rijden, drie rondjes. Een rondje uit, dan een tijd neerzetten, en een rondje in. Of als je wist dat je een foutje gemaakt had, dan reed je vier rondjes. Dan was je, zeg maar, twee tienden sneller. Prima! Twee tienden is twee tienden. Maar lag dat nou aan mij of aan de auto? Dus haalden ze het er weer af. Wat het dan ook was, dat zeiden ze niet. En dan weer drie rondjes: twee tienden langzamer. Dan weet je dus of iets werkt. ‘Rückversuch’, heet dat in het Duits. Maar zo leer je ontwikkelen. Maar ik heb ook vroeger wel eens staan kijken bij teams op Zandvoort die aan het testen waren, waar ze alles tegelijk deden: de schokdemper een beetje zus, en de stabilisator een beetje zo… Ja, dan weet je dus nooit of iets functioneert of niet.”
“Zeker, dat is ongetwijfeld de beste manier, maar daar hebben we gewoon nooit tijd voor”, zegt Hartog. “Je moet dus sneller proberen te zoeken naar oplossingen en daar zit een beetje de onzekerheid in. Kijk, toen we die race op Le Mans hadden: ik had daar nog nooit gereden. We hadden een training van 45 minuten, een kwalificatie van 45 minuten, en dat was het. Zo gingen we de race in. Tegenwoordig kan niemand meer een baan voor tien dagen afhuren. Dat is zo duur allemaal.”
Supercup in eerste instantie het doel
Gaf bij Hartog het rijden in het voorprogramma van de 24 Uur van Le Mans hem ook het idee dat hij ooit een keer in de grote race zou willen rijden? “Natuurlijk! Dat is het uitgangspunt. Maar het komt heel erg aan op doordachte keuzes maken. Wat is verstandig om te doen? Er zijn heel veel mensen die denken dat ze er verstand van hebben, maar bij wie je uiteindelijk toch verkeerd zit. En daarnaast: het zijn onwijze sponsorbudgetten die nodig zijn, die je voor elkaar moet krijgen om bijvoorbeeld al een jaar Supercup te kunnen rijden. En dan moet je maar hopen dat je na een jaar Supercup opgepakt wordt. Dat is ook niet gemakkelijk. Het aantal fabriekszitjes wordt eerder kleiner dan groter. Maar Supercup is in eerste instantie zeker mijn doel. Gesprekken zijn gaande, maar het is zeker niet makkelijk.”
“De concurrentie is zeker groter dan vroeger. Je moet iemand hebben die je helpt”, stemt Gijs van Lennep in. “Ik heb er ook nooit een piek in gestopt. Ja, één keer, in de Formule 5000, toen ik geen Formule 1-contract had en niet meer verder kon. Toen heb ik inderdaad zelf wat geïnvesteerd, zevenduizend gulden. Dat was de enige keer dat ik zelf wat betaald heb. De rest kwam via ‘Een tientje voor Gijs’, en wat geld van een oliemaatschappij. Maar goed, uiteindelijk werd ik daar toen wel kampioen. Heb jij eigenlijk wel eens in een formulewagen gezeten?” Hartog: “Ik heb één keer met een Formule 4 getest, maar dat was niet de richting die ik op wilde. Mijn vader nam me toen ik klein was al mee naar raceweekeinden op Zandvoort waar de Clio Cup, de Saxo Cup, DTCC reden. Dat wilde ik: met z’n drieën de bocht in, met z’n tweeën eruit. Ik heb minder met formulewagens. Zoals nu, Porsche, dat vind ik het allermooiste, en daar wil ik in verder.” Van Lennep: “Dat had ik vroeger niet, ik reed alles. Kevers, Formule Vee, daarna ook Formule 3 met DAF, en met Porsches. Maar als jij verder wilt in lange-afstandsraces, is Porsche natuurlijk een goede keuze.”